diggelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dig·ge·len
Zelfstandig naamwoord
de diggelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord diggel
- aan ~ : in stukken gebroken, kapot
- De ruit ligt aan diggelen.
- Hij heeft zelf zijn reputatie aan diggelen gegooid.
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'diggelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diggelen" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be