Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dig·ge·len

Zelfstandig naamwoord

de diggelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord diggel
  2. aan ~ : in stukken gebroken, kapot
    • De ruit ligt aan diggelen. 
    • Hij heeft zelf zijn reputatie aan diggelen gegooid. 
Synoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be