Een splinter in de vinger
  • splin·ter
  • In de betekenis van ‘afgesprongen deeltje’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord splinter splinters
verkleinwoord splintertje splintertjes

de splinterm

  1. een kleine, langwerpige scherf met een scherpe punt dat van een voorwerp van hard materiaal is, of kan worden afgeslagen
    • Overall lagen glasscherven op de weg, geen wonder dat mijn fietsband lek is, er zit vast een splinter in. 
  2. (figuurlijk) een groep van leden die zich hebben afgesplitst van een vereniging of politieke partij, om zelfstandig verder te gaan
    • Die politieke partij is een afscheiding, een splinter van de partij die nu zoveel stemmen verloor. 
  • De splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen
over kleine fouten van een ander vallen, terwijl de eigen grote fouten niet worden gezien
vervoeging van
splinteren

splinter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van splinteren
    • Ik splinter. 
  2. gebiedende wijs van splinteren
    • Splinter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van splinteren
    • Splinter je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


splinter

  1. splinter
  2. splintergroup