• de·lict
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘strafbaar feit’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord delict delicten
verkleinwoord delictje delictjes
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]