miszeggen
- mis·zeg·gen
- samenstelling van mis bw en zeggen ww
miszeggen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
miszeggen |
miszegde |
miszegd |
zwak -d | volledig |
- met woorden iemand kwetsen
- Meseit van Messegghen is Miszeggen is Door woorden misdoen, Aen iemand iets zeggen dat beleedigend is. Zie bij De Bo, Westvl. Idiot. [2]
- ‘De b'rong die dan op 't kasteel woonde, wilde van uit zijn veinster een ver gezicht hê'n; en lijk of dat toen nog de gewente was, elk was schuw van te misdoen of te miszeggen. [3]
- iets op een verkeerde manier zeggen, verspreken
- Het woord miszeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "miszeggen" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde Edward Gailliard
- ↑ Magda Cafmeyer Biekorf. Jaargang 56 Huizetjes op straat gebouwd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be