schoon
- schoon
- erfwoord via Middelnederlands schone / scone van Oudnederlands skoni, in de betekenis van ‘rein, mooi’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2] [3] [4]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schoon | schoner | schoonst |
verbogen | schone | schonere | schoonste |
partitief | schoons | schoners | - |
schoon
- mooi, loffelijk (vooral in Vlaanderen en Limburg)
- Iets in schoon Vlaams zeggen.
- net, proper, rein, milieuvriendelijk (vooral in Nederland)
- ▸ Het afwaswater werd tijdens het eten op het vuur verwarmd waarmee ik na de maaltijd de aangekoekte pannen schoon schrobde.[5]
- De kans schoon zien
De goede gelegenheid om een bepaald doel te bereiken aangrijpen
- De schone taak hebben om
Iets belangrijks voor elkaar moeten zien te krijgen
- Er schoon genoeg van hebben
Het beu, zat zijn
schoon
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord proper, gereinigd
- schoonwrijven: hij trachtte zijn jas schoon te wrijven.
- Het woord schoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoon" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ schoon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "schoon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Hiëronymus van Alphen
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be