• schoon·ma·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schoonmaken
maakte schoon
schoongemaakt
zwak -t volledig

schoonmaken

  1. overgankelijk reinigen
    • Hij moest voor straf zijn hele kamer schoonmaken. 
    • Veel klanten reageren enthousiast en vinden het een ‘superidee’. Een enkeling stelt nuchter dat veel drankjes ook zonder rietje te drinken zijn. Waarom geen metalen rietjes? vraagt een ander. Die zijn lastig schoon te maken en dat is niet zo hygiënisch, reageert de bakker. [1] 

de schoonmakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schoonmaak
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tubantia Ellen den Hollander 16-07-18 Dit ‘rietje’ kan McDonald's en het milieu redden
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be