schoonmaak
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schoonmaak (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxomak / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- schoon·maak
Woordherkomst en -opbouw
- zn: naamwoord van handeling van schoonmaken ww (zonder -en) [1]
- ww: schoonmaken ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoonmaak | schoonmaken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de schoonmaak m
- activiteit waarbij iets grondig wordt gereinigd
- (pregnant) reiniging van een vertrek of gebouw
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- schoonmaakactie, schoonmaakazijn, schoonmaakbedrijf, schoonmaakbeurt, schoonmaakmiddel, schoonmaakrooster
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schoonmaken |
schoonmaak
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoonmaken
- ... dat ik schoonmaak.
Gangbaarheid
- Het woord schoonmaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoonmaak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
schoonmaak
Veluws
Zelfstandig naamwoord
schoonmaak