• schoon·maak·beurt
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmaakbeurt schoonmaakbeurten
verkleinwoord schoonmaakbeurtje schoonmaakbeurtjes

de schoonmaakbeurtv / m

  1. de keer dat men iets of iemand reinigt
     Ik bedacht met spijt dat de werktafel, voor de schoonmaakbeurt, gefotografeerd had moeten worden: het zou een heel andere scan van Tonio's brein opgeleverd hebben dan die ze op Eerste Pinksterdag in het amc hadden gemaakt.[2]
     In Mekka, Saudi-Arabië, wordt een grote desinfecterende schoonmaakbeurt gehouden. Woensdag begint daar de jaarlijkse pelgrimstocht, de hadj. Vanwege corona mogen daar dit jaar maar duizend moslims aan meedoen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Desinfecterende schoonmaak in Mekka vanwege de hadj” (27-07-2020), NOS