loffelijk
- lof·fe·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | loffelijk | loffelijker | loffelijkst |
verbogen | loffelijke | loffelijkere | loffelijkste |
partitief | loffelijks | loffelijkers | - |
loffelijk [2]
- van iets dat het zo goed is dat het applaus verdient
- De prijzen worden dit jaar voor de 66ste keer toegekend. Dat gebeurt naar loffelijke traditie op een gala in LA, op 25 augustus. Vorig jaar was ‘The Newsroom’ de grote Emmy-winnaar.[3]
- De jeugdige held Lars Karelse uit Nieuw-Beijerland kan het felbegeerde nieuwe (uit)tenue van Feyenoord aanschaffen. De 9-jarige jongen redde in februari het leven van zijn vader Joost en kreeg daarvoor woensdag een 'loffelijk getuigschrift'.[4]
- prijzenswaardig, navolgenswaardig, lofwaardig,, eervol, lovenswaardig, onvolprezen, respectabel, verdienstelijk, bewonderenswaardig, nobel, prijselijk, schoon
- Het woord loffelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loffelijk" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ loffelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 10/07/2014 door kidr
- ↑ Tubantia Folkert van der Krol 10-01-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be