• eer·vol
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eervol eervoller eervolst
verbogen eervolle eervollere eervolste
partitief eervols eervollers -

eervol

  1. roem brengend, aanzien verschaffend
    • Hij behaalde op de Olympische Spelen een eervolle eerste plaats bij het hoogspringen. 
  2. zonder gezichtsverlies
     In het kantoortje van de schietbaan werd hem plechtig meegedeeld dat hij zou worden toegelaten als lid van de Jungdeutsche Orden — hij begreep alleen dat het heel eervol was.[2]
    • Het leger had dan wel de slag verloren maar kreeg van de vijand wel een eervolle aftocht aangeboden. 
  • [1] eervolle vermelding
    1. (militair) lovende rapportage van een dappere daad, zonder dat die met een onderscheiding wordt beloond
    2. (figuurlijk) geen prijs verdienend maar toch een goede prestatie geleverd hebbend
• Hoewel hij geen medaille had gewonnen, kreeg hij wel een eervolle vermelding. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be