• lo·vens·waar·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lovenswaardig lovenswaardiger lovenswaardigst
verbogen lovenswaardige lovenswaardigere lovenswaardigste
partitief lovenswaardigs lovenswaardigers -

lovenswaardig

  1. dat iets waard is om geprezen te worden, dat iets waard is om een applausje te krijgen
    • Hij had een lovenswaardige prestatie geleverd en kreeg dan ook een lintje op Koningsdag.