loven
- lo·ven
- In de betekenis van ‘prijzen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- van Middelnederlands loven, van Oudnederlands lovan, lovon[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
loven |
loofde |
geloofd |
zwak -d | volledig |
loven
- overgankelijk blijk geven van bewondering
- Bijna alle artiesten loofden de kwaliteit van de Nederlandse inzending.
1. blijk geven van bewondering
- Het woord loven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loven" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "loven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ loven op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- lo·ven
Naar frequentie | 1508 |
---|
loven
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van lov
- lo·ven
Naar frequentie | 1354 |
---|
loven
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van lov
- lo·ven
loven
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van lov