schoonhouden
- schoon·hou·den
- samenstelling van schoon en houden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schoonhouden |
hield schoon |
schoongehouden |
klasse 7 | volledig |
schoonhouden
- zorgen dat iets niet vies wordt en zorgen dat iets wat vies is weer schoon wordt
- Zij hielden hun nieuwe auto heel 'schoon.
- Het schoonmaak bederijf hield het ziekenhuis schoon.
- Het woord schoonhouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.