• bij·pas·send
stellend
onverbogen bijpassend
verbogen bijpassende
partitief bijpassends

bijpassend

  1. goed staan bij elkaar
    • Ze vond net voor sluitingstijd een bijpassende broek bij het groene jasje. 
     Hierna produceerde hij een bijpassende glimlach in de richting van de vragensteller.[1]
vervoeging van: bijpassen
verbogen vorm: bijpassende

bijpassend

  1. onvoltooid deelwoord van bijpassen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]