bijpassen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijpassen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijpassen | bij te passen | ||||||
toekomend | zullen bijpassen bij zullen passen |
te zullen bijpassen bij te zullen passen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgepast | te hebben bijgepast | ||||||
toekomend | bijgepast zullen hebben | bijgepast te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijpassend | bijgepast | ev. pas bij |
mv. verouderd past bij |
passe bij (bijzin) bijpasse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | pas bij | past bij | past bij | past bij | past bij | passen bij | passen bij | passen bij | |
verleden (o.v.t.) | paste bij | paste bij | paste bij | paste bij | paste bij | pasten bij | pasten bij | pasten bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijpassen | zult/zal bijpassen | zult/zal bijpassen | zult bijpassen | zal bijpassen | zullen bijpassen | zullen bijpassen | zullen bijpassen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijpassen | zou bijpassen | zou(dt) bijpassen | zoudt bijpassen | zou bijpassen | zouden bijpassen | zouden bijpassen | zouden bijpassen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijpas | bijpast | bijpast | bijpast | bijpast | bijpassen | bijpassen | bijpassen | |
verleden (o.v.t.) | bijpaste | bijpaste | bijpaste | bijpaste | bijpaste | bijpasten | bijpasten | bijpasten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijpassen bij zal passen |
zult/zal bijpassen bij zult/zal passen |
zult/zal bijpassen bij zult/zal passen |
zult bijpassen bij zult passen |
zal bijpassen bij zal passen |
zullen bijpassen bij zullen passen |
zullen bijpassen bij zullen passen |
zullen bijpassen bij zullen passen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijpassen bij zou passen |
zou bijpassen bij zou passen |
zou(dt) bijpassen bij zou(dt) passen |
zoudt bijpassen bij zoudt passen |
zou bijpassen bij zou passen |
zouden bijpassen bij zouden passen |
zouden bijpassen bij zouden passen |
zouden bijpassen bij zouden passen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgepast | hebt bijgepast | hebt/heeft bijgepast | hebt bijgepast | heeft bijgepast | hebben bijgepast | hebben bijgepast | hebben bijgepast | |
verleden (v.v.t.) | had bijgepast | had bijgepast | had bijgepast | hadt bijgepast | had bijgepast | hadden bijgepast | hadden bijgepast | hadden bijgepast | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgepast hebben | zal/zult bijgepast hebben | zult/zal bijgepast hebben | zult bijgepast hebben | zal bijgepast hebben | zullen bijgepast hebben | zullen bijgepast hebben | zullen bijgepast hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgepast hebben | zou bijgepast hebben | zou/zoudt bijgepast hebben | zoudt bijgepast hebben | zou bijgepast hebben | zouden bijgepast hebben | zouden bijgepast hebben | zouden bijgepast hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm bijgepast worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgepast | er is bijgepast | |||||||
verleden | er werd bijgepast | er was bijgepast | |||||||
toekomend | er zal bijgepast worden | er zal bijgepast zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou bijgepast worden | er zou bijgepast zijn |