netjes
- net·jes
stellend | |
---|---|
onverbogen | netjes |
verbogen | (alleen predicaat) |
netjes dim. tant.
- tot netheid geneigd
- Zij is altijd al erg netjes geweest.
- voorspelbaar, ordelijk
- ▸ 'Je weet nooit of je slechts één zaadje voor het volgende hoofdstuk van je leven bij je draagt, al zou je het nog zo prettig vinden als het allemaal zo netjes vaststond ' Ze zwijgt even.[1]
netjes
- op een nette manier
- Hij heeft zijn kamer netjes opgeruimd.
- Het woord netjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "netjes" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx“Het huis aan de Herengracht” (2022), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024586332
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be