netjes
- net·jes
stellend | |
---|---|
onverbogen | netjes |
verbogen | (alleen predicaat) |
netjes dim. tant.
- tot netheid geneigd
- Zij is altijd al erg netjes geweest.
1. net, schoon
netjes
- op een nette manier
- Hij heeft zijn kamer netjes opgeruimd.
1. op een nette manier
de netjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord net
- Het woord netjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "netjes" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be