• stel·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stellen
stelde
gesteld
zwak -d volledig
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
stellen stellend
gestel gesteld
stelling
  • In de betekenis van ‘plaatsen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]

stellen

  1. overgankelijk doen staan, in een bepaalde positie brengen
    • Hij stelde het mechaniek in werking. 
  2. overgankelijk beweren, verklaren
    • In zijn betoog stelde de advocaat dat de verdachte onschuldig was. 
  3. als gegeven, vaststaand feit aannemen
     Stel je ligt al even op het strand te zweten en je wil een verfrissende duik nemen.[2]
  4. overgankelijk (scheikunde) de sterkte van een oplossing middels titratie nader bepalen
    • De loogoplossing werd op kaliumwaterstofftalaat gesteld. 
  5. wederkerend zich ~ zich beschikbaar maken
    • Hij stelde zich kandidaat voor het presidentschap. 
  • Aan de kaak stellen
Bekendmaken wat niet in orde is
  • Alles op haren en snaren stellen
Zich buitengewoon beijveren
  • Buiten werking stellen
  • De wet stellen
Iemand iets opdragen te doen
  • Eisen stellen aan
Dwingende verwachtingen opleggen aan
  • In de schaduw stellen
Het beter doen dan een ander, iemand overtreffen
  • In de waagschaal stellen
Een groot risico nemen
  • In staat stellen
De mogelijkheid geven om iets te doen
  • In vrijheid stellen
  • In werking stellen
  • Op de proef stellen
Iemand testen om te zien of die te vertrouwen is of het aan kan
  • Op stel en sprong vertrekken/gaan
Onmiddellijk vertrekken/gaan
  • Paal en perk stellen
Duidelijke en strikte grenzen ten aanzien van iets aangeven; ergens een eind aan maken
  • Stel dat ...
Laten we het (hypothetische) geval in beschouwing nemen dat ...
  • Zich beschikbaar stellen
Verklaren dat men bereid is iets te doen
  • Zich iets ten doel stellen
Een sterk voornemen hebben iets te bereiken
  • Zijn leven in de waagschaal stellen
Actie ondernemen waarbij het eigen leven in gevaar kwam
  • Een vraag stellen
Vragen om informatie
•  ‘Wat vindt je vrouw ervan dat je zo lang weg bent?’ Deze vraag werd mij veelvuldig gesteld, zowel van tevoren als bij terugkomst. [3] 
  • één gek kan meer vragen stellen dan tien wijzen kunnen beantwoorden
er zijn altijd wel vragen waar niemand het antwoord op weet

de stellenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stel
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. "stellen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
  3. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • stel·len
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse stellen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stellen
stellte
gestellt
zwak volledig onscheidbaar

stellen

  1. stellen; doen staan


  • IPA: /ʃtælən/
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse stellen

stellen

  1. stellen; doen staan


stellen

  1. stellen


  • Afgeleid van het Oudnederlandse *stellen

stellen

  1. stellen; plaatsen, zetten
  2. stellen; verhalen, beschrijven