state
- sta·te
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘landgoed’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
- Naamwoord van handeling van staan met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | state | staten |
verkleinwoord | - | - |
- een voormalige (adellijke) burcht of landhuis in de provincie Friesland.
- Het woord state staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "state" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "state" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ state op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: state (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /steɪt/
- Afkomstig van het Latijnse status.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
state | states |
state
|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to state |
he/she/it | states |
verleden tijd | stated |
voltooid deelwoord |
stated |
onvoltooid deelwoord |
stating |
gebiedende wijs | state |
state