ongesteld
- on·ge·steld
- In de betekenis van ‘in lichte mate ziek’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
- antoniem van gesteld met het voorvoegsel on- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongesteld | ongestelder | ongesteldst |
verbogen | ongestelde | ongesteldere | ongesteldste |
partitief | ongestelds | ongestelders | - |
ongesteld
- (biologie) menstruerend
- De vrouw was ongesteld en kon daardoor niet naar haar werk.
- (medisch) een beetje ziek
- Hij was een beetje ongesteld, maar ging toch werken.
- Een blikje ongesteld
- Het woord ongesteld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongesteld" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ongesteld" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ongesteld op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be