• ge·rust·stel·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
geruststellen
stelde gerust
gerustgesteld
zwak -d volledig

geruststellen

  1. overgankelijk iemands angst of zorgen ontzenuwen of minder aannemelijk maken
    • Gelukkig kon hij haar geruststellen. 
     "Ik had mijn best gedaan haar goed te bestuderen en thuis voor de spiegel geoefend. Ik had een pruik opgezet, haar befaamde eyeliner en lippenstift opgedaan en zong De Verzoening van Frank Boeijen, terwijl Liesbeth voor mijn neus zat. Het engste dat ik ooit heb gedaan in mijn leven. Ze pakte een tissue, ik was even bang dat ze het verschrikkelijk vond, maar ze vond het gelukkig heel mooi. Ze was heel lief, stelde me gerust en ik heb haar leren kennen als een bescheiden en warme vrouw."[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Herinneringen aan Liesbeth List: 'Ineens deed ze die yogapose'” (27 maart 2020), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be