uitstellen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitstellen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈœytstɛlə(n) / (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
uitstellen | uitgesteld |
uitstel |
Woordafbreking
- uit·stel·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en stellen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitstellen |
stelde uit |
uitgesteld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
uitstellen
- overgankelijk naar een later tijdstip verschuiven
- De vergadering werd wegens de sneeuwstorm enige dagen uitgesteld.
- ▸ Ik kon het niet langer uitstellen of ontwijken, deze nacht zou ik eraan moeten geloven.[1]
Typische woordcombinaties
- iets met een jaar uitstellen
Spreekwoorden
- stel niet uit tot morgen, wat je vandaag kunt doendoelt op actie, wees niet lui of gemakzuchtig, ga door en wel nu. ofwel: door nu het werk al te doen geeft het later een rustiger gevoel
Vertalingen
1. naar een later tijdstip verschuiven
iets met een jaar uitstellen
|
Gangbaarheid
- Het woord uitstellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "uitstellen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be