instellen
- in·stel·len
- samenstelling van in bw en stellen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
instellen |
stelde in |
ingesteld |
zwak -d | volledig |
instellen
- overgankelijk het op een gewenste wijze regelen van iets
- Ik heb de ontvanger ingesteld op 231,3 megahertz.
- ▸ De PCT is de laatste jaren erg populair geworden, waardoor de overkoepelende organisatie, de Pacific Crest Trail Association, een maximaal aantal van 50 startbewijzen per dag heeft ingesteld.[1]
- overgankelijk het in het leven roepen van een organisatie
- De regering van de Nederlandse Antillen is ingesteld met het Statuut.
- overgankelijk het geldig verklaren van een regeling
- Dit verbod is vorige maand ingesteld.
- voorbereid zijn op iets
- Daar was ik helemaal niet op ingesteld.
- [2] aanstellen
- [3] afkondigen
1. het op juiste wijze afregelen van een toestel
2. het in het leven roepen van een organisatie
- Het woord instellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "instellen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be