set
- set
- van Engels set zn [1] [2]
- [2]: in de betekenis van ‘deel van tennispartij’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | set | sets |
verkleinwoord | setje | setjes |
de set m
- klein aantal bij elkaar passende voorwerpen die samen een geheel vormen
- (sport) ronde in een wedstrijd
- (filmkunst) plaats waar filmopnamen gemaakt worden
- (wiskunde) verzameling
- (muziek) optreden op een muziekfestival
- ▸ Breda heeft dj Hardwell ereburger van de stad gemaakt. Vlak voor zijn set op het Breda Live festival werd hij verrast met een erepenning door burgemeester Depla.[4]
- Het verkleinwoord setje wordt in de spreektaal ook gebruikt om twee personen in een duurzame relatie aan te duiden.
|
1. verzameling
- Het woord set staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "set" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ set op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "set" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Dj Hardwell ereburger van Breda: 'Trots op hem'” (9 juli 2023), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /set/
- set
set
Telwoord (cat) | ||||
---|---|---|---|---|
0 | ||||
1 | 11 | 10 | 100 | 103 |
2 | 12 | 20 | 200 | 106 |
3 | 13 | 30 | 300 | 109 |
4 | 14 | 40 | 400 | 1012 |
5 | 15 | 50 | 500 | 1015 |
6 | 16 | 60 | 600 | 1018 |
7 | 17 | 70 | 700 | 1021 |
8 | 18 | 80 | 800 | 1024 |
9 | 19 | 90 | 900 | 1027 |
set
- set
set
- voltooid deelwoord van se
- Werkwoord en bijvoeglijk naamwoord: erfwoord van Middelengels setten, Angelsaksisch settan. Van West-Germaans *sattjan.[1]
- Zelfstandig naamwoord: vermoedelijk oorspronkelijk afgeleid van Oudfrans sette (< Latijn secta) waar de deelbetekenissen "groep [mensen], groepering, verzameling" uit voortkwamen. Vermoedelijk is dit leenwoord door de sterke gelijkenis geheel samengevallen met het inheemse set en het daarvan afgeleide zelfstandig naamwoord.[2]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
set | sets |
set
- assortiment, set [1]
- reeks, serie
- (maatschappij) gezelschap, kring [2]
- ploeg [2], team
- (sport) set [2], wedstrijdronde
- (filmkunst) set [3]
- (wiskunde) set [4]
- (wiskunde) (Schotse) ruit [2]
- (muziek) set [5]
- (dans) quadrille
- (tandheelkunde) gebit of kunstgebit
- (plantkunde) loot, stek [1]
- (dierkunde) dassenhol
- (jachttaal) strik [3]
- (bouwkunde) afwerklaag
- (bouwkunde) verzakking (bij het metselen)
- (typografie) letterbreedte
- (sport) (bij volleybal) set-up [3]
- (kaartspel) roem [2]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to set |
he/she/it | sets |
verleden tijd | set |
voltooid deelwoord |
set |
onvoltooid deelwoord |
setting |
gebiedende wijs | set |
set
- onovergankelijk (v. materialen e.d.) hard/stevig/vast worden
- onovergankelijk, (meteorologie) óndergaan [2]
- «The sun has set.»
- De zon is óndergegaan.
- «The sun has set.»
- onovergankelijk afnemen [4], minder worden
- onovergankelijk (in kwaliteit) achteruitgaan [1], tanen
- overgankelijk plaatsen
- overgankelijk stellen [1]
- overgankelijk zetten
- overgankelijk afstellen, instellen (v. apparaten e.d.)
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
set | more set | most set |
set
- vast [1], niet beweeglijk of zomaar te verplaatsen
- vastberaden, vastbesloten
- onwrikbaar, strak
- gereed, klaar
- doelbewust, opzettelijk
- tot een geheel bij elkaar gebracht
- (bouwkunde) ingebouwd
- (van instructies e.d.) voorgeschreven
- [2] determined
- IPA: /sɛt/
- set
set
- supinum van seś
- set
set
- tegenwoordige tijd van setja
set
- tegenwoordige tijd van setje
set
- tegenwoordige tijd van setta
set
- tegenwoordige tijd van sette
- IPA: /sɛt/
- set
- Leenwoord uit het Engels
set
- IPA: /sɛt/
- set
- Leenwoord uit het Engels
set m
- set
- Leenwoord uit het Engels
- (sport) set; ronde in een wedstrijd in bijvoorbeeld tennis, tafeltennis en volleybal
- set; aantal bij elkaar passende voorwerpen die samen een geheel vormen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | set | sety |
genitief | setu | setů |
datief | setu | setům |
accusatief | set | sety |
vocatief | sete | sety |
locatief | setu | setech |
instrumentalis | setem | sety |
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
set
- (krachtterm) een vloek van ergernis
set
set
- mannelijk enkelvoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord sít
Telwoord (wln) | ||||
---|---|---|---|---|
0 | ||||
1 | 11 | 10 | 100 | 103 |
2 | 12 | 20 | 200 | 106 |
3 | 13 | 30 | 300 | 109 |
4 | 14 | 40 | 400 | 1012 |
5 | 15 | 50 | 500 | 1015 |
6 | 16 | 60 | 600 | 1018 |
7 | 17 | 70 | 700 | 1021 |
8 | 18 | 80 | 800 | 1024 |
9 | 19 | 90 | 900 | 1027 |
set