metselen
- met·se·len
- In de betekenis van ‘bouwen met mortel en stenen’ voor het eerst aangetroffen in 1360 [1]
- Iteratief van metsen, dat tegenwoordig enkel nog in het Zuidnederlands frequent is. Dit is een Romaans leenwoord, vergelijkbaar met het Franse maçon.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
metselen /ˈmɛtsəˌlə(n)/ |
metselde /ˈmɛtsəˌldə/ |
gemetseld /ɣəˈmɛtsəˌɫt/ |
zwak -d | volledig |
metselen
- overgankelijk, (bouwkunde) losse stenen met voegspecie samenvoegen om zo een muur te bouwen
- In een mum van tijd metselden zij een nieuwe muur.
- (Vlaanderen) metsen
1. losse stenen met voegspecie samenvoegen om zo een muur te bouwen.
- Het woord metselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "metselen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "metselen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be