ris
- ris
- [zelfstandig naamwoord] van Middelnederlands rise bundel leistenen, vlas of uien [1][2][3]
- [tussenwerpsel] klanknabootsing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ris | rissen |
verkleinwoord | risje | risjes |
- bundel vlas
- (plantkunde) takje met druiven of bessen die er gemakkelijk in één beweging afgehaald kunnen worden
- hoeveelheid gelijke voorwerpen die met touw of stok aan elkaar vastzitten
- Een ris takken.
- (figuurlijk) reeks gelijke zaken of personen
- ▸ Een aardigheid, die Antoninus naar de banketten van zijn oom Geta volgde, was te geven een ris van gerechten, wier namen alle met dezelfde letter aanvingen, zodat ditmaal voorgediend werden.[4]
ris
- weergave van een zacht zagend of scheurend geluid
- Bij mijn elleboog voel ik de wrijving van de stenen tegen mijn jack, ris-ris-ris. [5]
- Het woord ris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ris" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ ris op website: Etymologiebank.nl
- ↑
“Koken en zo. Echt koken.” (22 oktober 2013), NS
- ↑ Sánchez, J. (vert. M. Greuter & M. Muris)De stem van de doden (2012) Uitgeverij Q, Amsterdam; ISBN 9789021442198; hfst. 29; geraadpleegd 2017-08-11
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
ris
- (plantkunde) Oryza sativa
rijst
- de meest verbouwde rijstsoort (Oryza sativa
)
- (graan) (voeding) graan van het geslacht Oryza
- Zie Wikipedia voor meer informatie.