bundel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bun·del
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘pak’ voor het eerst aangetroffen in 1250 [1]
- Naamwoord van handeling van binden met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bundel | bundels |
verkleinwoord | bundeltje | bundeltjes |
Zelfstandig naamwoord
bundel m
- zijdelings bijeengehouden verzameling langwerpige voorwerpen
- De bundel takken werd met een touw bijelkaar gehouden.
- ▸ De blik in de bruine ogen van Jeroen weerstond de bundel ijskoude vlammen die Steiner hem toezond.[3]
- een verzameling teksten in één drukwerk verzameld
- Het is een van de lastigste vragen die vrienden je kunnen stellen: ‘Wat vond je de beste bundel van het afgelopen jaar?’ Na vijftig jaar poëzie lezen weet ik dat het antwoord op die vraag nooit meer kan zijn dan een momentopname.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. zijdelings bijeengehouden verzameling langwerpige voorwerpen
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bundelen |
bundel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bundelen
- Ik bundel.
- gebiedende wijs van bundelen
- Bundel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bundelen
- Bundel je?
Gangbaarheid
- Het woord bundel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bundel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "bundel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bundel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Arie van den Berg NRC 27 januari 2016
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be