bundelen
- bun·de·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bundelen |
bundelde |
gebundeld |
zwak -d | volledig |
bundelen
- overgankelijk in een bundel tezamen nemen
- In deze uitgave zijn een aantal van zijn krantenartikelen gebundeld.
- ▸ Voor de binnenlandse markt verzorgt zij een taalrubriek in nrc.next, en haar verzamelde overpeinzingen zijn nu gebundeld in Taal is zeg maar echt mijn ding.[1]
- de krachten bundelen: door samen te werken sterker worden
- Om de concurrent het hoofd te kunnen bieden wil Ziggo dit jaar fuseren met Vodafone Nederland en zo ook op de markt voor telefonie de aanval openen op KPN. Voordat de bedrijven hun krachten kunnen bundelen, moeten ze wel eerst toestemming krijgen van de Europese Commissie. Daarover is voert Liberty Global nu “constructief overleg”, stelt het bedrijf.[2]
- Het woord bundelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bundelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Drie zingende uitgevers” (08/05/2009), HP de Tijd
- ↑ Joost Pijpker NRC 10 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.