-el
Huidig bestand |
---|
117 |
- IPA: / əl / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /-əɫ/, /-ɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant): /-əɫ/
- (Limburg): /-əl/
- -el
- [1] naamwoordelijk achtervoegsel: van het Germaanse achtervoegsel *-il-; van het Protogermaanse achtervoegsel *-ila, verwant aan het Beierse -(e)l, het Alemannische -li, het Zuidopperfrankische -lein en Latijn -ulus [1] [2] [3] [4] [5]
- [2] werkwoordelijk achtervoegsel: van het Protogermaanse achtervoegsel *-lō- (met de uitgang van de infinitief *-ną) verwant aan Engels -le, Duits -(e)l, Deens -le, Zweeds -la [6] [7]
-el
- (verouderd) een uitgang die oorspronkelijk afstamming aangaf en daarmee ook verkleining;
- Er zou kans zijn op ijzel.
- Onder de eik lagen veel eikels.
- Vader sloeg op de grote trom en zijn drie zoons elk hun eigen trommel.
- Zo'n lange slungel kan toch nooit een goede kompel zijn.
- (verouderd) een uitgang die een werktuiglijke of instrumentele term van een werkwoord afleidt
- Hij maakte de sleutel vast aan zijn gordel.
- (verouderd) een achtervoegsel dat direct na de stam en voor een eventuele uitgang wordt geplaatst om een frequentatief te vormen, dat herhaling en intensiteit uitdrukt
- Hij hinkelde niet zo graag, maar deed toch maar mee.
- [2] -er
- [1] eikel, fratsel, ondersponsel, uitkotsel, vierel
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ -el op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Schönfeld, M. (ed. A. van Loey)“Historische grammatica van het Nederlands”, 8e druk (1970), N.V. W.T. Thieme & Cie, p. 227, par. 185 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Weblink bron Tim de Goede“Derivational Morphology: New Perspectives on the Italo-Celtic Hypothesis”, masterscriptie (2014), Universiteit Leiden, p. 15
- ↑ Weblink bron W. Haeseryn e.a.“12.2.1.4.2 Het achtervoegsel -el” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
- ↑ Weblink bron Schönfeld, M. (ed. A. van Loey)“Historische grammatica van het Nederlands”, 8e druk (1970), N.V. W.T. Thieme & Cie, p. 237, par. 191 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- IPA: /-əl/
- [1] naamwoordelijk achtervoegsel: van het Germaanse achtervoegsel *-il-; van het Protogermaanse achtervoegsel *-ila, verwant aan het Beierse -(e)l, het Alemannische -li en het Zuidopperfrankische -lein
- [2] werkwoordelijk achtervoegsel: van het Protogermaanse achtervoegsel *-lō- (met de uitgang van de infinitief *-ną) verwant aan Engels -le, Nederlands -el, Deens -le, Zweeds -la
-el
- een uitgang die oorspronkelijk afstamming aangaf en daarmee ook verkleining; de uitgang komt ook voor om degene die iets uitvoert of het middel waarmee dat gebeurt af te leiden.
- een achtervoegsel dat direct na de stam en voor een eventuele uitgang wordt geplaatst om een frequentatief te vormen, dat herhaling en intensiteit uitdrukt.
- IPA: /ɛl/
- -el
-el
- vormt bijvoeglijke naamwoorden uit zelfstandige naamwoorden
- als verkleinsuffix of suffix van relatie, vormt -el mannelijke zelfstandige naamwoorden
- «un hommelet [van homme 'man, mens']»
- een onbeduidend mannetje
- «un hommelet [van homme 'man, mens']»