uitgang
- Geluid: uitgang (hulp, bestand)
- IPA: / ˈœytxɑŋ / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /'œʏtχɑŋ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /'œːtɣaŋ/
- uit·gang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitgang | uitgangen |
verkleinwoord | uitgangetje | uitgangetjes |
de uitgang m
- een opening waar iets doorheen kan of waardoor men een ruimte verlaten kan; vaak is dit tevens een ingang
- De uitgang werd bewaakt door een bewaker.
- ▸ Een van onze gedistingeerde gasten heeft mij ooit gezegd dat de monsters volgens hem niet waren bedoeld om vreemden buiten te houden, maar om de gasten te beletten de uitgang te bereiken. Het was jaren geleden dat hij dat zei, en hij is hier nog steeds. Zijn naam is Patelski. U zult hem ontmoeten.[1]
- (taalkunde) aantal letters achter de stam van een woord als vervoegings- of verbuigingselement
- (elektrotechniek) aansluiting van elektrisch apparaat waar een signaal naar buiten wordt geleid
- Het woord uitgang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitgang" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be