• kring
enkelvoud meervoud
naamwoord kring kringen
verkleinwoord kringetje kringetjes

dekringm

  1. (meetkunde) patroon in de vorm van een cirkel
    • Kinderen, ga maar in een kring staan! 
    • Toen de Baas van de Mollen vertrokken was keek Nemo de kring aanvoerders rond. [3] 
    • Er zal een kring ontstaan waar de steen het water geraakt heeft, en die kring zal ogenblikkelijk uitdijen tot nog een kring, en nog een. [4] 
  2. (maatschappij) groep personen die met elkaar omgaan omdat ze bepaalde belangen of opvattingen delen
    • Dat is in deze kringen niet gebruikelijk. 
     Het bijzondere aan alleen reizen is dat je nieuwe mensen ontmoet. Thuis verkeerde ik meestal in mijn vertrouwde kringetjes.[5]
  3. (pregnant) cirkelvormige vlek op een tafelblad, vaak doordat daar een nat glas heeft gestaan
    • Hier, gebruik een bierviltje, anders heb je kringen. 
vervoeging van
kringen

kring

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kringen
    • Ik kring. 
  2. gebiedende wijs van kringen
    • Kring! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kringen
    • Kring je? 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]
  1. "kring" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. kring op website: Etymologiebank.nl
  3. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 102
  4. Shafak, Elif
    Liefde kent veertig regels vertaald uit het Turks door Smits, Manon [2011] ISBN 978-90-445-1742-2 pagina 9
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be