coterie
- co·te·rie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘besloten gezelschap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1807 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coterie | coteries coterieën |
verkleinwoord | coterietje | coterietjes |
de coterie v
- (maatschappij) naar de buitenwereld toe besloten gezelschap, onderling gebonden door een gezamenlijke stand, gedeelde ideeën enz. (veelal pejoratief)
- De Amerikaanse presidentskandidaat Donald Trump beloofde ‘het moeras droog te leggen’ - schoon schip te maken in de coterie van Washington.[4]
- Het woord coterie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coterie" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "coterie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ coterie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Een politicus kan niet zonder een zekere mate van hypocrisie, Trouw, 11 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
coterie | la coterie | coteries | les coteries |
coterie v