• kliek
enkelvoud meervoud
naamwoord kliek klieken
verkleinwoord kliekje kliekjes
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘exclusief groepje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1848 [1] [2] [3]* In de betekenis van ‘voedselrest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1676 [1] [4]

de kliekv / m

  1. groep van mensen die veel samen doen en andere mensen buiten de groep houden [5]
    • De directeuren van scholen vormen een echte kliek die veel dingen onderling regelen.  
  2. voedselrest
vervoeging van
klieken

kliek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klieken
    • Ik kliek. 
  2. gebiedende wijs van klieken
    • Kliek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klieken
    • Kliek je? 
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]