• IPA: /ˈxunt̪o/
  enkelvoud meervoud
mannelijk junto juntos
vrouwelijk junta juntas


  • jun·to

junto

  1. verbonden, bij elkaar
  2. ineen, dicht opeen, tegen elkaar aan


junto

  1. dichtbij
vervoeging van
juntar

junto

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van juntar