• huis·kring
enkelvoud meervoud
naamwoord huiskring huiskringen
verkleinwoord

de huiskringm

  1. kleine groep gelovigen die een deel uitmaken van een gemeente
    • Daarna geeft hij uitleg over de herkomst van de gemeente, de zondagse bijeenkomsten, de huiskringen die elke dinsdag bijeen komen, de cursussen, de muziekgroep. [1] 
    • Ze belandt in een gemêleerde groep cursisten, die onder leiding staat van missionair predikant ds. Ad Vastenhoud (zie ”Het geloof ging voor haar leven”). Aan de hand van diverse thema’s gaat de Bijbel open. „Ik herinnerde me nog verhalen uit de kinderbijbel, maar wist er verder weinig van.” Tijdens de Alpha-cursus gaat het geloof voor haar leven. Na afloop sluit ze zich aan bij een huiskring in de gemeente. [2] 
    • Alle gemeenteleden zijn lid van een huiskring, die eenmaal in de twee weken bij elkaar komt voor gebed en bijbelstudie en vaak ook een maaltijd. Daarnaast draaien er ook tal van etnische groepen. „Op die manier maak je mensen verantwoordelijk voor elkaar”, zegt Visser. „Eigenlijk is samen naar de kerk de beste vorm van multiculturele integratie: je hebt dan een gemeenschappelijke basis.” [3] 
  2. de huiselijke kring
    • Na de lunch bezoeken we een paar andere vrijwilligsters bij hen thuis. De gelegenheid om eens binnen te kijken in de Nicaraguaanse huiskamer en te zien in welke omstandigheden velen van hen leven. Opnieuw zijn we getroffen door de openheid van deze mensen die ons zonder enige terughoudendheid toelaten in de intieme huiskring. [4] 
85 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]
  1. NRC Herman Amelink 18 juli 2007 Denken ze niet dat ik een terrorist ben?
  2. Reformatorisch Dagblad Michiel Bakker 16-08-2018 Karen volgt Alpha-cursus en doet belijdenis: „Ik heb rust gevonden”
  3. NRC 15 maart 2007 Samen naar de kerk integreert
  4. De Standaard 29/09/2012 door Mieke Vandenbussche Zonder solidariteit zouden vrouwen hier het niet trekken
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be