Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kring·loop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kringloop kringlopen
verkleinwoord kringloopje kringloopjes

Zelfstandig naamwoord

de kringloopm

  1. proces met periodiek terugkerende stadia
  2. verkorting van kringloopwinkel
     De gezinsvakanties werden financieel neutraal doordat we ons huis verhuurden, en voor zover mogelijk kochten we spullen bij de kringloop.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen