Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bruinen’ voor het eerst aangetroffen in 1446 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tanen
taande
getaand
zwak -d volledig

Werkwoord

tanen [3] [4]

  1. onovergankelijk verzwakken, afnemen, slinken, verflauwen, verminderen, aflopen
    • De roem taant. 
  2. overgankelijk, (materiaalkunde) in taan koken om het duurzamer te maken, leerlooien, looien
  3. overgankelijk vaalgeel/bruin kleuren
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen