tanig
- ta·nig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tanig | taniger | tanigst |
verbogen | tanige | tanigere | tanigste |
partitief | tanigs | tanigers | - |
tanig [2]
- de kleur van taan hebbend (geel of bruin)
- mager maar toch sterk
- ▸ Zij grossierde niet bepaald in vormen. Met haar benige, tanige en uitgemergelde gestalte was zij meer iemand van duidelijke en consequente lijnen. Maar zij was in haar etherische hardheid onmiskenbaar fascinerend.[3]
- Het woord tanig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tanig" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ tanig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be