aflopen
- Geluid: aflopen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑflopə(n) / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈɑflopə(n)/, /ˈɑfloʊ̯pə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑfloːpə(n)/
- af·lo·pen
- samenstelling van af bw en lopen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aflopen |
liep af |
afgelopen |
klasse 7 | volledig |
aflopen
- ergatief eindigen, verstrijken
- De termijn van deze overeenkomst loopt morgen af.
- absoluut hellen [1]
- Deze vloer loopt een beetje af.
- ergatief het klinken van een alarmsignaal
- De wekker liep af, maar hij sliep er dwars doorheen.
- door veelvuldig lopen verslijten of doen loslaten
- een ruimte of uitgestrektheid in alle richtingen doorlopen
1. eindigen
de aflopen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord afloop
- Het woord aflopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aflopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
aflopen
- aflopen; eindigen, verstrijken
aflopen
- aflopen; eindigen, verstrijken