• fi·nish
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘laatste deel van een wedstrijdbaan, eindstreep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord finish -
verkleinwoord

definishm

  1. (sport) het passeren van de eindstreep van een racewedstrijd
    • Wat een prachtige finish! 
  2. (sport) de eindstreep: een lijn die deelnemers van racewedstrijden moeten passeren om de wedstrijd te volbrengen
    • Door een ongelukkige val haalde hij de finish niet. 
     Op 5 juli 2017 is het de beurt aan Fabio Aru. De Sardijn ontsnapt op 2,4 kilometer van de finish aan de wurggreep van Team Sky.[3]
  3. het eindpunt van een handeling
     Ik liep gestaag door, stopte niet eens om te eten en was in een soort shocktoestand. Ik rook de finish en niets hield me tegen totdat ik een veilig bed had gevonden.[4]
  4. (techniek) afwerking (vaak een laklaag)
vervoeging van
finishen

finish

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van finishen
    • Ik finish. 
  2. gebiedende wijs van finishen
    • Finish! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van finishen
    • Finish je? 
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[5]
  1. "finish" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. finish op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be