slinken
- slin·ken
- In de betekenis van ‘minder worden’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
|
|
Een nevenvorm van "slinken" was in het Middelnederlands "slingen". Van dit werkwoord is nog de iteratiefvorm "slingeren" overgebleven. |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slinken /ˈslɪŋkə(n)/ |
slonk /slɔŋk/ |
geslonken /ɣəˈslɔŋkə(n)/ |
klasse 3 | volledig |
slinken
- ergatief (in massa of omvang) minder worden, inkrimpen
- Het ijsklontje slonk in de zon.
- ▸ Ik liep langs vele gletsjers die de afgelopen honderd jaar voor meer dan de helft waren geslonken.[2]
- ergatief (in kracht) minder worden, verslappen
- De kracht van de tegenstanders slinkt zienderogen.
- ergatief (in aantal of hoeveelheid) minder worden
- Wegens de kredietcrisis is het aantal gegadigden voor nieuwbouwwoningen fel geslonken.
- ergatief geleidelijk verdwijnen, wegdeemsteren
- De kade van Oostende slonk beetje bij beetje naarmate het schip volle zee bereikte.
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
slinking | slinkend |
slenk | slank |
- Het woord slinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slinken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "slinken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be