horst slenk
  • slenk
enkelvoud meervoud
naamwoord slenk slenken
verkleinwoord

de slenkv / m

  1. greppel of slootje
    • Via grenssluis `Ansitz' wordt van alles naar een slenk in het bos gesleept: 'een campingtafel, drie krukjes, tentdoek ter camouflage, koffieservies, gebak, dranken, een stuk reewild en een fazant ter overhandiging aan de IM-kandidate, een bordje met het opschrift HUBERTUSSCHENKE - GRENSBEREIK, telefoonverbinding naar beide beveiligingsposten.[3] 
  2. een gedaald stuk aardkorst tussen twee verticale breukvlakken
    • En platentektoniek, het op de wereldbol rondschuiven van de continenten, heeft er nog wat mee te maken ook: in Oost-Afrika, de streek waar beroemde fossielen als Lucy (Australopithecus afarensis) en latere hominiden zijn gevonden, scheurt zich een nieuwe continentale plaat los. En dat geeft vulkanisme. De scheur kennen we als de Grote Afrikaanse Slenk. [4] 
  3. een geul of rivierbedding waar eb- en vloedwater doorheen stroomt, zoals in Zeeland of het waddengebied.
      Die slenk is nog als een smalle geul in het strand over en daarlangs ligt een smalle strook zeeklei; maar zij werd na 1880 aan de noordzijde dooreen zanddijk afgesloten, die nu tot een smal duin is aangestoven[5]
59 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[6]
  1. slenk op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bok, Pauline de
    De Jaagster [2014] ISBN 978-90-254-4091-6 pagina 136
  4. de Standaard 03 FEBRUARI 2016 Bas den Hond
  5.   Weblink bron
    A.A. Beekman
    “Nederland als Polderland”, 2e druk (1915), Thieme, Zutphen, p. 427
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be