achteruitgaan
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
achteruitgaan | achteruitgaand |
achteruitgang | achteruitgegaan |
- ach·ter·uit·gaan
- samenstelling van achteruit bw en gaan ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
achteruitgaan |
ging achteruit |
achteruitgegaan |
klasse 7 | volledig |
achteruitgaan
- ergatief slechter worden, verminderen in kwaliteit of kwantiteit
- Ik vind dat ze de laatste tijd enorm achteruitgegaan is.
- ergatief naar achteren gaan, achteruitlopen
- [1] verslechteren
1. slechter worden
2. naar achteren gaan, achteruitlopen
- Het woord achteruitgaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.