achteruit
Niet te verwarren met: achterruit |
- ach·ter·uit
- samenstelling van achter en uit [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achteruit | achteruiten |
verkleinwoord | achteruitje | achteruitjes |
de achteruit m
- (techniek) een versnelling die een mechaniek in achterwaartse richting doet teruglopen
- Als je hem in z'n achteruit wilt zetten moet je de pook naar beneden drukken.
het achteruit o
- deel achter in iets; achterdeur
achteruit
- naar achteren gericht, in achterwaartse richting
- Hij moest door de achterruit kijken doen hij met zijn auto achteruit reed.
- ▸ Plotseling verstijfde ik. Midden op het pad lag een reusachtige ratelslang te zonnen, de koningin van de woestijn. Ik schrok me kapot en sprong meteen achteruit.[2]
- in ongunstige richting.
- De zieke patiënt ging ineens snel achteruit en was de volgende dag overleden.
|
1. in achterwaartse richting
- Het woord achteruit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "achteruit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ achteruit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be