• ach·ter·uit·zet·ten

achteruitzetten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achteruitzetten
zette achteruit
achteruitgezet
zwak -t volledig
  1. (tijdrekening) het terugdraaien van een klok naar een vroeger tijdstip
     Afgelopen weekend werd de klok in Europa weer een uur achteruitgezet. Niet alleen het gezinsleven maar ook kippen, koeien en andere dieren hebben volgens de politica te lijden onder het „volledig zoek raken van het bioritme”.[2]
  2. teruggaan naar een oudere, mindere toestand
     Ankara bedong ook versnelling van de onderhandelingen over toetreding tot de EU. Daarbij zijn de Turkse omgang met grondrechten en persvrijheid van belang, maar het land heeft op die terreinen de laatste jaren stappen achteruitgezet, aldus Timmermans.[3]
  3. verslechteren, verminderen
     Ondanks de stevige winsten van de graadmeters waren er ook duidelijke verliezers. Zo werd farmaceut Bristol-Myers Squibb 16 procent achteruitgezet, na de melding van een mislukte test voor een van zijn medicijnen op het gebied van longkanker.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “CDA wil af van zomertijd” (29 oktober 2015 11:33), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Timmermans: EU laat zich niet chanteren” (27 april 2016), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron “Banencijfer zet Wall Street op winst” (5 augustus 2016), Reformatorisch Dagblad