[2] herplaatsen van een gerestaureerd beeld
  • her·plaat·sen

herplaatsen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
herplaatsen
herplaatste
herplaatst
zwak -t volledig
  1. naar een andere plaats brengen
     Ze wijst onder meer op de vijftig minderjarigen en vijftig kwetsbare migranten die naar Nederland worden gehaald naar aanleiding van de verwoestende brand in kamp Moria, begin vorige maand. Ook heeft Nederland 1 miljoen euro aan noodhulp gegeven. "Ik kan uw verzoek om personen van Lesbos naar Nederland te herplaatsen dan ook niet inwilligen," aldus de staatssecretaris. Ook schrijft ze dat het herplaatsen van migranten goed moet worden voorbereid, bijvoorbeeld door veiligheids- en gezondheidscontroles. Dat is volgens Broekers-Knol niet in een paar dagen te realiseren.[2]
  2. iets terugplaatsen nadat het eerst weggenomen was
  3. een andere baan geven
     Zo zullen er door de klimaatmaatregelen die we moeten uitvoeren veel mensen nodig zijn. Dat biedt kansen om mensen die nu door de crisis hun baan verliezen om te scholen en te herplaatsen."[3]
     De 23 filialen die sluiten, zijn volgens haar onmogelijk rendabel te maken. De reorganisatie raakt 440 banen. "Voor de werkgelegenheid is het een voordeel dat we als La Place onder het huis Jumbo vallen", zegt La Place OR-voorzitter Cindy Colin. "Het herplaatsen is bovendien zowel voor mensen met een vast contract als een tijdelijk contract."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Actiegroep wil migranten Lesbos ophalen, staatssecretaris werkt niet mee” (02-10-2020), NOS
  3.   Weblink bron “Van vliegtuig naar heftruck, duizenden mensen omgeschoold vanwege corona” (20-04-2020), NOS
  4.   Weblink bron “Restaurantketen La Place sluit 23 van de 80 filialen” (13-07-2020), NOS