achteruitwijken
- ach·ter·uit·wij·ken
- samenstelling van achteruit en wijken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
achteruitwijken |
week achteruit |
achteruitgeweken |
klasse 1 | volledig |
achteruitwijken [1]
- onovergankelijk naar achteren wijken
- onovergankelijk zich terugtrekken, wijken
- De aanwezigen in de Raadszaal waren achteruitgeweken naar de muur. Maar toen zij merkten, dat er niets ernstigs gebeurde en zagen dat Kleine Woord zelf rustig bleef, kwamen zij langzaam dichterbij en keken met open mond naar dit geweldige wonder. [2]
- Het woord achteruitwijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 111