• te·rug·dein·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugdeinzen
deinsde terug
teruggedeinsd
zwak -d volledig

terugdeinzen

  1. ergatief van schrik zich achteruit bewegen
    • Toen zij de vijand over de kim zagen naderen deinsden de opstandelingen terug. 
     De achteropkomende achtervolgers deinsden geschrokken terug toen hij met de beitel begon te zwaaien.[1]
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]