• ach·ter·uit·boe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achteruitboeren
boerde achteruit
achteruitgeboerd
zwak -d volledig

achteruitboeren [2]

  1. dat iets slechter gaat dan voorheen in stoffelijke zin
    • “Overigens: echte ontwikkelingssamenwerking is er nog niet. Er is geen ontwikkeling in een groot aantal landen en er is geen samenwerking. Er is pappen en nathouden. Er is crisisbeheersing. Er is voorkomen dat we met zijn allen achteruitboeren. Dat heb ik een paar jaar geleden ook al betoogd voor het Institute of Social Studies in Den Haag, maar dat is toen niet gepubliceerd. Dus als mij wordt gevraagd wat ik vind van de kritiek vorige week van Prins Claus op ontwikkelingshulp, dan zeg ik: hij zegt wat ik een aantal jaar geleden al heb gezegd. Ontwikkelingssamenwerking is nooit alleen maar goed doen. Het gaat op langere termijn ook om verlicht eigenbelang.”[3] 
55 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]