achteruitboeren
- ach·ter·uit·boe·ren
- samenstelling van achteruit en boeren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
achteruitboeren |
boerde achteruit |
achteruitgeboerd |
zwak -d | volledig |
achteruitboeren [2]
- dat iets slechter gaat dan voorheen in stoffelijke zin
- “Overigens: echte ontwikkelingssamenwerking is er nog niet. Er is geen ontwikkeling in een groot aantal landen en er is geen samenwerking. Er is pappen en nathouden. Er is crisisbeheersing. Er is voorkomen dat we met zijn allen achteruitboeren. Dat heb ik een paar jaar geleden ook al betoogd voor het Institute of Social Studies in Den Haag, maar dat is toen niet gepubliceerd. Dus als mij wordt gevraagd wat ik vind van de kritiek vorige week van Prins Claus op ontwikkelingshulp, dan zeg ik: hij zegt wat ik een aantal jaar geleden al heb gezegd. Ontwikkelingssamenwerking is nooit alleen maar goed doen. Het gaat op langere termijn ook om verlicht eigenbelang.”[3]
- Het woord achteruitboeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "achteruitboeren" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ achteruitboeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frank Vermeulen 1 juli 1995
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be