back
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- back
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘achterspeler’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | back | backs |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de back m
- (sport) verdediger, achterspeler
- achter(kant)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
backen |
back
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van backen
- Ik back.
- gebiedende wijs van backen
- Back!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van backen
- Back je?
Gangbaarheid
- Het woord back staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "back" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "back" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ back op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
Bijwoord
back
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2018 werd 'back' herkend door
100 % | van de Amerikanen |
100 % | van de Britten |
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- back
Werkwoord
(ich) back
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van backe