bac
- [1] uit Volkslatijn *bacco ‘vat, kuip' (< Keltisch, waarschijnlijk Gallisch) [1]
- [2](verkorting) van baccalauréat
bac m
- bak
- (spreektaal) eindexamen van de middelbare school [2]
- Afgeleid van het Angelsaksische bæc
bac
- IPA: /bats/
- bac
bac
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het perfectieve werkwoord bacit